Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Ik zeg wederom, dat niemand mene, [30]dat ik onwijs ben; [31]doch zo niet, neemt mij [dan] aan als een onwijze, opdat ik ook een weinig moge roemen. 30. Namelijk zo ik mijzelven ga vergelijken met deze lieden, dewijl zij met hun roemen mij daartoe dwingen. 31. Dat is, zo gij oordeelt dat ik hierin niet wijs doe, hoort mij tenminste in mijne onwijsheid, gelijk gij anderen hoort; een wijze van spreken bij toelating genomen.